
Interview Christelle Balbinot NL
Voor Christelle Balbinot begint alles met de handen. Geboren in een familie van arbeiders en ondernemers, was handarbeid geen keuze, het was een manier om in de wereld te staan. In die wereld ging men vooruit met wat men kon maken, niet met wat men dacht. Produceren, het goed doen, iets nuttigs maken: dat was belangrijk in haar opvoeding.
Balbinot neemt die logica al op jonge leeftijd in zich op. Maar wat er van haar verwacht wordt — precisie, productiviteit, efficiëntie — is niet voldoende om een diepere intuïtie te voeden: die van een vrijere, gevoeligere en creatievere relatie tot de wereld. Na een zeer uitvoerige gespecialiseerde technische opleiding in de textielsector, ontdekt ze geleidelijk aan een andere denkpiste. Een levensvisie waarin de hand niet alleen ten dienste staat van de productie, maar ook van de expressie.
Die omwenteling gebeurt niet van de ene dag op de andere. Het kost tijd om de diepgewortelde reflexen af te leren, om zichzelf toe te staan te experimenteren, om verworven kennis te herinterpreteren, om materiaal te bewerken tot het een ziel krijgt. Gaandeweg worden haar handelingen een taal, en haar hand wordt een instrument van het denken.
Vandaag creëert Christelle Balbinot vanuit deze trage verandering: een ontwikkeling van een bevrijd gebaar, losgekomen van de logica van rendement. Haar creativiteit evolueert van een hand die weet, naar een hand die zoekt.
Tegenwoordig ontstaan uw creaties uit industrieel restmateriaal. Waar en wanneer hebt u dit materiaal ontdekt?
Ik zie het niet echt als een ontdekking. Eerder als een ontmoeting.
Ik kwam dit industriële restmateriaal voor het eerst tegen bij CERN (Europees centrum voor kernonderzoek). Het gaat om een metalen draad die gebruikt wordt bij het snijden van stalen onderdelen. Die draad loopt door een machine en komt er aan het einde als afval weer uit. Er lag daar een klein hoopje opgerolde draad, en het trof me meteen. Alles daar was erg robust, mannelijk en zwaar, maar die draad was het tegenovergestelde: een fijn, delicaat draadje, bijna als een haar. In een fractie van een seconde legde ik het verband met mijn persoonlijk verleden in de textielsector, het verleden van mijn vader met machines, de geuren — alles waarin ik als kind was ondergedompeld. Tegenover het metaal stond het kwetsbare, het tekenachtige, iets fijns, iets vrouwelijks. Ik voelde meteen dat ik die richting uit moest gaan. Ik kwam toen niet uit een artistiek wereldje. Deze ontmoeting bood een opening. Die draad heeft veel in gang gezet.

En Apesanteur (detail) , 2023, metaaldraad, 1,70 x 3,50 x 2,50 m
Ik denk dat er ook een vrouwelijke dimensie in zit. Er is een spanning tussen het vrouwelijke en het mannelijke, waarbij het vrouwelijke moeite heeft gehad om zich uit te drukken en een plek te vinden in deze wereld. Vrouwen hebben vaak geworsteld om zich legitiem te voelen en om hun plaats op te eisen. Met dit textiele werk heb ik het gevoel dat ik het vrouwelijke helemaal omarm.
Die draad, oorspronkelijk bestemd voor elektro-erosie, krijgt in uw werk een nieuwe betekenis. Helpt dit industriële materiaal u om de ecologische thema’s van onze hedendaagse samenleving aan te kaarten?
De consumptiemaatschappij zoals wij die kennen, weegt op me, ze stelt me veel vragen. Dat geeft mij een soort legitimiteit om voor dit materiaal te kiezen. Het is afval, iets wat men weggooit. Ik zit niet te wachten tot de maatschappij nog iets produceert voor mij. Het is alsof ik in de natuur wandel en een stuk hout sprokkel en daar iets mee maak. Op een bepaalde manier beleef ik wat op mijn pad komt. Voor mij benadrukt dit het artisanale, het handwerk, het werken met iets absoluut eenvoudigs. Het materiaal is op zich afstotelijk, het heeft niet de bedoeling om aantrekkelijk te zijn. Het heeft geen verleidingskracht. Dat laat me toe om tot de essentie te komen. Vaak zie ik het als een potloodlijn op een wit blad of een primitieve tekening in een grot. Wanneer ik in mijn atelier ben, voel ik me net zo primitief, naakt en ontdaan als die eerste mensen. Die kracht is belangrijk voor mij. Dit materiaal maakt duidelijk dat er geen edele materie, zoals marmer of brons, nodig is, om iets moois te creëren.
Bent u geïnspireerd door andere kunstenaars of creatieve stromingen?
Er is zeker een verwantschap met l’art brut. Het treffen met dit afvalmateriaal, maar ook met het werk van Judith Scott en Marguerite Sirvins, heeft mij gesterkt in mijn deconstructieve artistieke benadering.

Marguerite Sirvins bijvoorbeeld. Zij ontwikkelde op haar 41ste schizofrene symptomen en werd opgenomen in een psychiatrische instelling waar ze tot haar dood verbleef. Op haar zestigste was haar grootste wens nog steeds om te trouwen, dus maakte ze jarenlang met veel geduld een trouwjurk voor een denkbeeldige bruiloft. Toen ik die jurk zag, zo fijn en licht met opengewerkte patronen, kreeg ik tranen in de ogen. Ze had haar beddengoed losgetornd en met die draden haar denkbeeldige trouwjurk geweven. Die jurk, dat loskomen van het idee van product en textielproductie, het ontsnappen aan de consumptiefunctie, dat raakte me diep.
Ook het werk van Judith Scott, een Amerikaanse artieste geboren met het syndroom van Down, raakte me enorm. Zij omwikkelde consumptiegoederen met draden. Ze maakte de objecten onzichtbaar en creëerde zo volkomen willekeurige vormen. Het product zat verstopt binnenin. Ze maakte alleen maar die onwerkelijke vormen, met draden in allerlei kleuren. Dat heeft een grote indruk op me gemaakt.
Al deze ervaringen zijn diep verbonden met mijn persoonlijke geschiedenis, waarin ik me stap voor stap ontbloot. Ik voel me steeds vrijer tegenover de druk om te consumeren, om te bezitten, om materialen te vergaren.

Nunc Stans — de titel van uw tentoonstelling — verwijst naar een stilstaande tijd, zonder begin of einde. Hoe krijgt dat idee vorm in uw werk?
In mijn werk heb ik het gevoel dat ik onzichtbare verbindingen teken. Ik probeer het onzichtbare weer te geven. Als ik aan een boom denk, dan denk ik aan het bestaan van die boom. Dat bestaan heeft geen zichtbaarheid nodig. Het zijn of bestaan is mogelijk dankzij het onzichtbare — bijvoorbeeld het mycelium, de wortels, alles wat onder de grond gebeurt.
Als ik een lichaam teken, wil ik de hele verborgen structuur onder de huid laten zien: al die organische weefsels dragen het lichaam en geven het een structuur. In mijn werk is het heel belangrijk om net onder de huid te zitten.
Mijn creaties zijn innerlijke weefsels, bestaand uit een levend web dat alle delen van het lichaam verbindt — zowel zichtbaar als onzichtbaar. Het verbindt wat geweest is met wat nog komt. Dat kan ook betrekking hebben op mensen die er niet meer zijn, maar die sporen hebben nagelaten.
Het is alsof ik al het levende met elkaar verbind. Dat heb ik altijd in mijn hoofd. Het helpt me om niet vast te zitten aan een zichtbare voorstelling. Vandaar de titel Nunc Stans.
Uw werk lijkt doordrongen van onzekerheid, toeval, een spanning tussen licht en duisternis — een soort schaduw van de dingen. Er zijn ook tekens en lijnen te zien. Is dat een aanvaardbare interpretatie van uw kunst?
Ja, absoluut. Die lijntekeningen in de ruimte beogen effect. Het is geen vertrekpunt, maar een aankomstpunt — en dat aankomstpunt, valt volledig buiten mijn controle. Ik hou van die manier van werken. Nunc Stans is precies dat: een evenwicht tussen controle en loslaten.
Ik neem het materiaal en volg een impuls die zich aan mij onttrekt. Ik weet helemaal niet hoe licht en ruimte zullen reageren op mijn creatie. Er is enorm veel onzekerheid.
Ik hou van kwetsbaarheid en dat vertaalt zich in de superdunne draad. Ik hou ervan om de creatie te laten ontstaan, om het werk in een specifieke context te laten functioneren. Ik voel dat een werk kan opborrelen vanuit een plek. Dat is een gevoel dat zich verankert in het moment, en dat geeft het net zijn kracht: er gebeurt iets en treedt in interactie met de elementen, de omgeving, het licht en de kleuren errond. Het is echt een reeks gebeurtenissen die zich kristalliseren en zo leiden tot een nieuwe vorm.
Het is als een moeder die een kind baart: ze stelt het zich voor, ze droomt erover, ze verbeeldt zich de toekomst gedurende negen maanden, maar het resultaat overstijgt altijd de verbeelding — het is subliem.

Fantaisie Pavillonnaire, 2025, metaaldraad, 55 x 48 x 26 cm
Hier zie je mijn laatste sculptuur, getiteld Fantaisie Pavillonnaire. Ze is veel kleiner van formaat, maar sluit aan bij de rest van mijn werk. De titel verwijst naar het huis, het familieverblijf, de woning, maar ook naar het oor: luisteren, bereid zijn te begrijpen, muziek horen via de oorschelp. (in het Frans betekent Pavillon ook oorschelp)


