top of page

Brief aan Constant

Oostende, lente 2025

Mijnheer Permeke, Beste Constant,

Gij kent mij niet. Doch ik heb u wél leren kennen. Ik heb in uw brieven zitten lezen en ik ben geheel ingenomen met uw schilderijen en tekeningen. Daarom zie ik u als een vriend, ofschoon gij mij nooit hebt ontmoet, noch één woord tot mij hebt gesproken.

Als vriend vraag ik mij af, hoe gij heden zoudt wezen. Hoe gij zoudt schilderen, kijkend naar de mensen van ‘t jaar 2025. Gij zijt capabel om ze te vatten. Uw doeken en panelen zijn steeds samenvattingen van mensen overal ter wereld. Ze zitten in uw hoofd en ge haalt ze eruit met uw kwast en uw houtskool. Ge vereenvoudigt ze, beklemtoont ze, vertaalt ze naar verstaanbaar Vlaams. Ge maakt dat iedereen ‘t kan zien hoe de mens in elkaar zit. Ge schildert hun vorm en hun eenheid – eerlijk, zonder foefkes - gelijk in uwen “Boer met schop” of uw “Broodsnijdende vrouw”. Ge doet ons kijken naar onszelf.

Boer met schop, 1930
Boer met schop, 1930

Gij schildert wat er door de mensen hunnen kop spookt. De ruggen die hun torsen, gebogen en gewrongen of het nu boeren zijn of vissers, Rapa Nui of Afrikanen, ge toont het ons. Gij snijdt de maskers van ‘t leven die de mensen dragen. Want ge weet hoe ’t is om vreemd te zijn. Gij weet dat iedereen vreemd is. Dat is wat ons verbindt.

Maar ‘t gaat niet goed met de wereld. Als ge dacht dat ge met twee wereldoorlogen genoeg leed had gezien, awel, dan hebt ge ’t mis. Er wordt hier nog altijd gevochten. En heel veel mensen zijn hun huizen kwijt, hun geliefde, hun kinderen en ze zijn op de vlucht voor ’t geweld.

En gij weet wat dat dat is. Gelijk in de Groote Oorlog, toen ge gewond raakte en naar Engeland werd gebracht. Weet ge ’t nog? Ge miste Marietje, uw vrouw die zwanger was, maar gelukkig kwam ze u achterna. Maar nu laten ze zelfs hun vrouw en kinderen achter, zo erg is het. Ze proberen over te zwemmen naar Engeland, omdat ze peinzen dat ‘t niet zo ver is. En dan verzuipen ze en spoelt hun opgezwollen lichaam aan in Noorwegen. ’k Weet het, ’t ware misschien beter dat ik zwijg. Misschien moet ik u gerust laten met al dat verdriet en al die pijn.

En als ze dan toch in Engeland geraken - weet ge nog hoe ‘t was bij u? – worden ze begaapt gelijk apen in de zoo. In uwen tijd waren ze nog vriendelijk die Engelsen. Ze hadden compassie met u en boden u zelf een klein huizeke aan in Devon. Maar vandaag worden veel Engelsen kwaad op die aangespoelden. Ze zijn bang dat die vreemden hun zuurverdiend brood komen afpakken. Ze willen niets meer delen. De wereld is veel veranderd in de laatste 100 jaar, ge zoudt kunnen zeggen dat de meeste mensen niet veel menselijker zijn geworden.

Of weet ge nog toen dat ge terugkwam van Engeland? Uw huizeken in ’t visserskwartier was helemaal kapotgeschoten. Ne grote puinhoop vond ge terug. Awel vandaag schieten ze nog steeds huizen tot puin. Maar vandaag hebben ze nog straffere bommen. Zo worden mensen hun slaapkamer, hun keuken en hun badkamer platgebombardeerd, zodat ze op straat staan, zonder meubels, zonder eten, zonder kleren. Ge zoudt het moeten zien! Ge zoudt er verzekers heel triestig van zijn. Of ge zoudt het verbeelden. Hoe hoekig en gekraakt ze zijn, ge zoudt met uw verf en uw houtskool tonen hoe ze alles verloren. Ge zoudt mensen hun ogen opendoen.

Gewone mensen zijn bang, Constant. Ze gaan niet meer naar de kerk gelijk gij. Maar ze kijken naar kleine cinema’s die in hun woonkamers staan. Of straffer nog, ze hebben mini cinema’s die ze in hun achterzak kunnen steken. En de nieuwe pastoors preken rare dingen in die zak-cinema’s, ge kunt het zo zot niet peinzen. Ze maken mensen angstig voor om ’t even wat. Vooral dat ze iets te kort zouden krijgen. Die cinema-pastoors zeggen net het tegenovergestelde van in uwen tijd. Zo zeggen ze dat ge alleen maar voor uzelf moet kijken en niets moet delen met de rest van de wereld. Ze zeggen dat vreemde mensen hier komen om ons kwaad te doen. Dat we ons deuren moeten sluiten. Dat ze stinken en dat we ze vooral niet mogen omarmen. Ze proberen ons wijs te maken dat we alles moeten pakken wat er is, zonder schroom en zonder iets terug te geven. En dat we zeker niets mogen overlaten voor een ander. Gij zoudt ons egoïsme kunnen schilderen of hoe iedereen met zijn grote robuuste handen graait en steelt van de anderen. Of hoe we met grote klompvoeten onbeschaamd door ’t schoon hofken van den andere ploeten, speciaal om ’t kapot te krijgen. Als ge echt verdriet zou willen uitbeelden, dan zijn ’t vandaag inspirerende tijden!

Maar er is ook nog hoop. In uw huis bijvoorbeeld in Jabbeke. Daar zijn ze bezig uwen droom waar te maken. Ze hebben er een museum van gemaakt en in uwen hof staan schone plantjes in bloei. De mensen kunnen er in uw atelier komen kijken. Elk jaar organiseren ze tentoonstellingen om aan ’t volk te laten zien wat voor ne straffe kunstenaar gij zijt. Nu moet ge verzekers lachen! Ge gelooft het niet, maar ’t is echt waar, ’t is dus niet al kommer en kwel. Ze tonen aan ’t publiek wat voor ne lieve echtgenoot en vader dat gij zijt. En er liggen ook brieven die ge hebt geschreven naar kustgalerijen bijvoorbeeld. Ja, ’t is daar heel mooi in de Vier Winden. Ge zoudt fier zijn als ge ’t ziet.

Ze tonen ook de liefde en het verdriet dat ge doorleefd hebt, en ze laten er jonge gasten over nadenken, gelijk Tom Hallet. Dat zoudt ge nen toffe kerel vinden. ’t Is ne slimme, koppige, liefhebbende kunstenaar. Hij maakt eigenlijk werken gelijk gij. Hij doet zijn goesting met allerlei materialen door elkaar te mixen en hij trekt zich niets aan van schoolse regels. Tegentsjoks, gelijk ze zeggen. Misschien heeft hij dat van u geleerd? Tom gaat op zoek naar zorgzaamheid, naar verbondenheid tussen de mensen. Juust gelijk gij, maar dan op zijn manier.

Vandaag hebben we u nodig Constant. We missen u. Gij kunt ons troost geven. Gij kunt ons wat leren over huiselijke warmte en een schouder geven, een kruiske, een zegen. Dat hebben we te kort vandaag.

Maar we zijn u niet vergeten in Jabbeke. We gaan nu zelfs een nieuw huis bouwen om mensen op te vangen die verloren lopen in deze tijd. Mensen die geen huis meer hebben, mensen die gekwetst zijn, mensen op de vlucht voor het egoïsme. Gelijk dat gij hier toekwam in 1929 en een nieuw huis bouwde. Zo gaan ze nu een nieuw huis bouwen voor mensen die op zoek zijn naar menselijkheid. Er zullen rare kwieten van overal welkom zijn, en onderdak vinden, gelijk dat gij hier toen ook welkom waart. Dat hebben ze hier wel geleerd in Jabbeke, dat ge soms van rare kwieten veel kunt leren, gelijk dat ze van u veel schone dingen hebben geleerd. Uw kunstwerken tonen ons nog altijd dat iedereen ter wereld rare kronkels heeft. Gij schildert die kronkels. Gij toont dat het schoon is als er nen hoek af is. En van ’t schone kunnen we leren en van ’t lelijke moeten we ons keren.

’t Zou u inspireren: dat opvanghuis. Ge zoudt er mensen kunnen zien van India of Congo, van Oezbekistan of China en ge zoudt hun brede ruggen of tengere tenen kunnen uitvergroten om ze te laten spreken. Ge zoudt ons tonen hoe schoon ze zijn. Ge zoudt hun geblokte spieren, gehaakte neuzen en hoge jukken kunnen laten vertellen over ’t geweld en ’t leed dat we onszelf aandoen. Ge zoudt het ons nog eens kunnen tonen, hoe we vandaag zijn.    


Allé, de groeten daarboven.

Peinst er ne keer over na. Of pakt uw houtskool en uw terpentijn en maakt er iets van.

Ik ga u nu laten, maar ooit kom ik kijken of ge mijnen brief hebt ontvangen en of ge er wat van geschilderd hebt,

 

Uwen onbekende vriend




Hou me op de hoogte van nieuwe artikels

Bedankt voor de interesse

bottom of page